18 dec 2011

Vierde Adventzondag - Over Beloftes en Verwachting


Volgens de kerkelijke kalender, die veel kerken volgen wereldwijd, zijn dit de teksten die dit jaar tijdens het advent gelezen worden:

Toen de koning zijn intrek had genomen in het paleis en de HEER hem rust had gegeven door hem van al zijn vijanden te verlossen, zei de koning tegen de profeet Natan: ‘Kijk nu toch! Ik woon in een paleis van cederhout, terwijl de ark van God in een tent staat.’ ‘Doe wat uw hart u ingeeft,’ antwoordde Natan, ‘de HEER staat u immers terzijde.’  Maar diezelfde nacht richtte de HEER zich tot Natan:  ‘Zeg tegen mijn dienaar, tegen David: “Dit zegt de HEER: Wil jij voor mij een huis bouwen om in te wonen?  Ik heb toch nooit in een huis gewoond, vanaf de dag dat ik de Israëlieten uit Egypte heb geleid tot nu toe! Al die tijd trok ik rond in tent en tabernakel.  Overal heb ik met de Israëlieten rondgetrokken, en heb ik ooit aan een van de herders van Israël, die ik had aangesteld om mijn volk te weiden, gevraagd om voor mij een huis van cederhout te bouwen?”  Welnu, zeg tegen mijn dienaar, tegen David: “Dit zegt de HEER van de hemelse machten: Ik heb je achter de kudde vandaan gehaald om mijn volk Israël te leiden.  Ik heb je bijgestaan in alles wat je ondernam, ik heb al je vijanden voor je uitgeschakeld en ik heb je naam gevestigd als een van de groten der aarde.  Ik heb aan mijn volk Israël een gebied toegewezen. Daar heb ik het geplant en daar kan het nu onbevreesd wonen. Het wordt niet langer door misdadige volken onderdrukt, zoals toen het er pas woonde  en ik rechters over mijn volk Israël had aangesteld. Jou heb ik rust gegeven door je van je vijanden te verlossen. De HEER zegt je dat hij voor jou een huis zal bouwen.” (2 Samuel 7:1-11)

Jou stel ik in het vooruitzicht dat je koningshuis eeuwig zal voortbestaan en je troon nooit zal wankelen.” (2 Samuel 7:16)

In de zesde maand zond God de engel Gabriël naar de stad Nazaret in Galilea, naar een meisje dat was uitgehuwelijkt aan een man die Jozef heette, een afstammeling van David. Het meisje heette Maria. Gabriël ging haar huis binnen en zei: ‘Gegroet Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je.’  Ze schrok hevig bij het horen van zijn woorden en vroeg zich af wat die begroeting te betekenen had.  Maar de engel zei tegen haar: ‘Wees niet bang, Maria, God heeft je zijn gunst geschonken.  Luister, je zult zwanger worden en een zoon baren, en je moet hem Jezus noemen.  Hij zal een groot man worden en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en God, de Heer, zal hem de troon van zijn vader David geven. Tot in eeuwigheid zal hij koning zijn over het volk van Jakob, en aan zijn koningschap zal geen einde komen.’ Maria vroeg aan de engel: ‘Hoe zal dat gebeuren? Ik heb immers nog nooit gemeenschap met een man gehad.’ De engel antwoordde: ‘De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken. Daarom zal het kind dat geboren wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God.  Luister, ook je familielid Elisabet is zwanger van een zoon, ondanks haar hoge leeftijd. Ze is nu, ook al hield men haar voor onvruchtbaar, in de zesde maand van haar zwangerschap,  want voor God is niets onmogelijk.’ Maria zei: ‘De Heer wil ik dienen: laat er met mij gebeuren wat u hebt gezegd.’ Daarna liet de engel haar weer alleen.” (Lucas 1:26-38)

Maria zei: ‘Mijn ziel prijst en looft de Heer, mijn hart juicht om God, mijn redder: hij heeft oog gehad voor mij, zijn minste dienares. Alle geslachten zullen mij voortaan gelukkig prijzen, ja, grote dingen heeft de Machtige voor mij gedaan,  heilig is zijn naam. Barmhartig is hij, van geslacht op geslacht, voor al wie hem vereert.  Hij toont zijn macht en de kracht van zijn arm
en drijft uiteen wie zich verheven wanen, heersers stoot hij van hun troon en wie gering is geeft hij aanzien. Wie honger heeft overlaadt hij met gaven,  maar rijken stuurt hij weg met lege handen.  Hij trekt zich het lot aan van Israël, zijn dienaar, zoals hij aan onze voorouders heeft beloofd:  hij herinnert zich zijn barmhartigheid  jegens Abraham en zijn nageslacht, tot in eeuwigheid.’” (Lucas 1:46-55)

Een kunstig lied van de Ezrachiet Etan. Van uw liefde, HEER, wil ik eeuwig zingen, van uw trouw getuigen, geslacht na geslacht. Ik belijd: uw liefde houdt eeuwig stand, uw trouw hebt u in de hemel gevestigd. ‘Ik heb met mijn uitverkorene een verbond gesloten, aan mijn dienaar David gezworen: Uw dynastie zal ik voor eeuwig vestigen, uw troon in stand houden, geslacht na geslacht.’”(Psalm 89:1-4)
Aan de HEER danken wij ons schild, aan de Heilige van Israël onze koning. Ooit hebt u in een visioen gesproken tot uw getrouwen en gezegd: ‘Ik heb hulp geboden aan een held, een jongen uit het volk verheven. In David vond ik een dienaar, ik zalfde hem met heilige olie. Mijn hand geeft hem steun,  mijn arm maakt hem sterk, geen vijand zal hem overvleugelen,  geen boosdoener hem bedwingen,  zijn belagers zal ik voor zijn ogen verslaan,  zijn haters vermorzelen. Mijn trouw en mijn liefde vergezellen hem, door mijn naam zal hij in aanzien stijgen.   Zijn linkerhand leg ik op de zee, zijn rechterhand op de rivier.” (Psalm 89:19-26)

Aan hem die bij machte is u kracht te geven, overeenkomstig het evangelie van Jezus Christus dat ik verkondig, overeenkomstig de onthulling van het geheim waarover eeuwenlang gezwegen is, maar dat nu is geopenbaard en op bevel van de eeuwige God door de geschriften van de profeten bij alle volken bekend is geworden om ze tot gehoorzaamheid en geloof te brengen – aan hem, de enige, alwijze God, komt de eer toe, door Jezus Christus, tot in eeuwigheid. Amen” (Romeinen 16:25-27)

We zijn bij de laatste advent zondag aangekomen, de vierde zondag, van de tijd van afwachten, en, in dubbele zin zelfs, verwachting. Maar waar wachten we nu eigenlijk op? “De onthulling van het geheim waarover eeuwenlang gezwegen is,” zoals de tekst in Romeinen het zegt. Het is erg jammer dat Kerstmis steeds meer een “Kermis”  wordt, met Kerstmannen, rendieren en cadeautjes. Het is een Coca Cola dag, een dag voor consumptie…  We zien het wonder niet meer in de zwangerschap van Maria (velen vragen zich zelfs af of het wel echt maagdelijk was…), we verbazen ons niet meer dat er geen ruimte voor hen was in de herberg, of de geboorte van de Baby in een stal, liggend in de kribbe. Daar kennen we het verhaal te goed voor. We hebben liever een boom, versieringen, een mooi cadeau…

Niets tegen hoor, daar niet van. Er is niets fouts in de boom of cadeautjes (ja, ik heb de verhalen ook al tientallen keren gehoord over de zogenaamde heidense oorsprong ervan, maar ik heb hier de ruimte niet om daar allemaal op in te gaan, ik heb er zelfs in elk geval niets tegen.)  Maar we mogen nooit vergeten dat dit niet centraal staat bij kerstmis. We hebben het de laatste weken over Johannes de Doper gehad, al probeerde hijzelf zoveel mogelijk uit beeld te blijven. Ja, want Johannes begreep wie er centraal moest staan. Johannes herinnert ons er steeds weer aan. Nee, ik niet, niet mijn doop, maar Hij, en Zijn doop! Johannes spreekt telkens van Diegene waarvan hij de sandalen nog niet los zou mogen knopen (Jo. 1:26-27), en van Zijn doop.  

En dat is het geheim dat we tijdens de Advent afwachten. Het komen van Hem, van wie een grote profeet als Johannes de Doper niet waardig is de sandalen te ontknopen. En gedurende deze vierde zondag lezen we over  hoe Zijn moeder wonderlijk zwanger raakt. De Zoon des mensen, de Zoon van David (Rm. 1:3), de Zoon van God.

Het is interessant te lezen dat dit al aan het begin van Maria`s verhaal met de engel gezegd wordt, dat Hij de Beloofde Zoon van David is. De David waar een paar van de andere verzen die we gelezen hebben ook over gaan. David, de grote koning van Israel, hij die zelfs een man volgens Gods hart genoemd wordt. Maar wat zeggen deze verzen? God herinnert David aan de waarheid:  “Ik heb je achter de kudde vandaan gehaald om mijn volk Israël te leiden. Ik heb je bijgestaan in alles wat je ondernam, ik heb al je vijanden voor je uitgeschakeld en ik heb je naam gevestigd als een van de groten der aarde.” Ja, David was een grote koning, maar een koning die niets gedaan zou hebben zonder de macht van God. Hij is een mens, en al zijn succes heeft maar één Reden, maar één Oorzaak: God. David was een zondig mens. Hij heeft bijvoorbeeld Psalm 51 geschreven, die in het latijn de miserere genoemd wordt, en waar David toegeeft dat hij een zondaar is, en altijd al is geweest.  

Maar ook hebben we van Gods belofte aan die zelfde David gelezen: “Jou stel ik in het vooruitzicht dat je koningshuis eeuwig zal voortbestaan en je troon nooit zal wankelen.” De Heer belooft dat de troon en het koninkrijk voor eeuwig zullen bestaan. Waarom? Omdat David nou zo goed en heilig is? Nee! Alleen door Gods genade.  

Al neemt Hij het idee van David, om een tempel te bouwen, niet aan, toch belooft God aan David een eeuwig koningshuis. De vervulling van dit Woord van God, met basis op de belofte van God aan de aartsvaders, wordt waar in Jezus Christus, de grootste Nakomeling van David. Al kort na David begint men deze belofte als messiaans te zien (Is. 9:7; Jr. 33;14-26; Mi. 5:1-5). En zelfs al is Israel en het huis van David ontrouw aan de Heer, toch faalt het Woord van de Heer niet. Dat wordt herdacht in Psalm 89, als de psalmschrijver zegt: “Ik heb met mijn uitverkorene een verbond gesloten, aan mijn dienaar David gezworen: Uw dynastie zal ik voor eeuwig vestigen, uw troon in stand houden, geslacht na geslacht.

En kijk nu naar hoe de engel Maria benadert: “Gegroet Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je.” En even later hetzelfde idee: “Wees niet bang, Maria, God heeft je zijn gunst geschonken”.Door genade (en dus niet om iets  in Maria zelf, zoals de katholieken zeggen) wordt Maria uitgekozen om moeder te zijn van Jezus. Ze is begenadigd, ze ontvangt een gunst van God, Hij heeft haar uitverkoren in Zijn plan.
God heeft steeds meer van Zichzelf laten zien tijdens het Oude Testament. Dat is heel duidelijk in de verbonden van God met zijn volk. Tot het op dit punt uitkomt op het moment dat God zelf op aarde komt, de Koning is aangekomen, op een ongelofelijke, verassende manier.  

Niet voor niets begint Maria, als ze begrijpt om Wie het hier gaat, spontaan een loflied te zingen, wat later bekent zou worden als het Magnificat, wat het eerste woord van het lied in het Latijn is. Het gezang lijkt erg op het lied van Hanna, in 1 Samuel 2:1-10. Aan het eind van het lied komt ze uit op het feit dat de geboorte van deze Zoon de vervulling van het verbond van God met Abraham is. Paulus herhaalt dit later in zijn brief aan de Galaten: “Nu werden aan Abraham de beloften gedaan en aan zijn zaad. Hij zegt niet: en aan zijn zaden, in het meervoud, maar in het enkelvoud: en aan uw zaad, dat wil zeggen: aan Christus.”  

Laten we het ware centrum van het Woord van God herinneren: Christus, waar we de geboorte van volgende week zondag zullen overdenken. Tot dan wachten we af!

Geen opmerkingen: